Herstel van de Jordaan

 

 -> download the powerpoint

 

middenoostenkaartTUNNEL

Al meer dan 30 jaar brandt de profetie van Ezechiel 47, vers 1 tot en met 12, in het hart van Johan Huibers.

Zijn grootste droom is om het water daadwerkelijk te laten stromen.

Het Midden-Oosten schreeuwt om water!

Het herstel van de Jordaan zal werkelijk tot genezing zijn.

lees meer..

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hieronder vind u de profetie van Ezechiel, in verschillende Bijbelvertalingen. Deze Bijbelvertalingen hebben elk zijn eigen interpretatie van de oorspronkelijk Hebreeuwse profetie.

De Nieuwe Bijbelvertaling
Herziene Statenvertaling
Statenvertaling
Willibrordvertaling 1995
Delftse bijbel 1477
De rivier uit de tempel

47

1 Toen bracht de man mij terug naar de ingang van de tempel. Daar zag ik water onder de drempel van de tempel vandaan komen. Het stroomde naar het oosten, want de voorkant van de tempel lag op het oosten. Het water liep van onder de rechter buitenmuur van de tempel, ten zuiden van het altaar, naar beneden.
Het heilige water uit de nieuwe tempel

47

1 Daarna bracht Hij mij terug naar de ingang van het huis. En zie, er stroomde water uit, van onder de drempel van het huis naar het oosten, want de voorkant van het huis lag naar het oosten. Het water stroomde naar beneden van onder de rechterzijde van het huis, ten zuiden van het altaar.
De heilige wateren uit den nieuwen tempel

47

1 Daarna bracht hij mij weder tot de deur van het huis, en ziet, er vloten wateren uit, van onder den dorpel des huizes naar het oosten; want het voorste deel van het huis was in het oosten, en de wateren daalden af van onderen, uit de rechterzijde des huizes, van het zuiden des altaars.
De tempelstroom

47

1 Toen bracht hij mij terug naar de ingang van de tempel. Daar zag ik onder de drempel water opwellen en in oostelijke richting stromen; de voorzijde van de tempel ligt immers op het oosten. Het water stroomde eerst zuidwaarts langs de muur en vervolgens langs de zuidkant van het altaar.
§ Capittel .xlvij.

47

1 ENde hi keerde mi omme ter poerten waert vanden huys: ende daer quamen wateren wt onder den dorpel vanden huys ten oesten waert. Want dat aensichte vanden huys scouwede oest waerts. Ende die wateren liepen neder waert in die rechte zide vanden tempel ter zuitziden waert vanden outare.
2 Hij nam mij door de noordpoort mee naar buiten en we liepen buitenom naar de oostelijke buitenpoort. Daar zag ik het water aan de rechterkant eruit sijpelen.
2 Vervolgens bracht Hij mij naar buiten via de noorderpoort en leidde mij buitenom rond naar de buitenpoort, in de richting die naar het oosten gekeerd is. En zie, uit de rechterzijde borrelde water.
2 En hij bracht mij uit door den weg van de noorderpoort, en voerde mij om door den weg van buiten, tot de buitenpoort, den weg, die naar het oosten ziet; en ziet, de wateren sprongen uit de rechterzijde.
2 Hij leidde mij door de noordpoort buitenom naar de oostelijke buitenpoort, en rechts daarvan kwam het water weer tevoorschijn. 2 Ende hi leede mi wt alden wech ter noertpoerten. ende hi keerde mi omme ten weghe buyten der buytenster poerten ende ten weghe die ten oeste waert scouwede. Ende sich die wateren liepen weder ouer vander rechterziden
3 Met een meetlint in zijn hand ging de man naar het oosten, en hij mat 1000 el. Daar liet hij mij door het water waden: het water kwam tot mijn enkels.
3 Toen de Man naar het oosten naar buiten ging, was er een meetlint in zijn hand. Hij mat duizend el en liet mij door het water gaan: het water kwam tot de enkels.
3 Als nu die man naar het oosten uitging, zo was er een meetsnoer in zijn hand; en hij mat duizend ellen, en deed mij door de wateren doorgaan, en de wateren raakten tot aan de enkelen.
3 De man ging verder oostwaarts met de meetstok in de hand en mat een afstand af van duizend el. Daar liet hij mij door het water waden en het kwam tot mijn enkels.
3 doe die man inquam ten oesten die een coerde in sijn hant hadde: ende hi mat dusent cubitus: ende hi leede mi doer die wateren totten enckelen toe.
4 Hij mat nog eens 1000 el en liet me weer door het water waden: het water kwam tot mijn knieën. Hij mat nog eens 1000 el en liet me er weer door waden: het water kwam tot mijn heupen.
4 Hij mat weer duizend el en liet mij door het water gaan: het water kwam tot de knieën. Toen mat Hij er weer duizend en liet mij erdoor gaan: het water kwam tot de heupen.
4 Toen mat hij nog duizend ellen, en deed mij door de wateren doorgaan, en de wateren raakten tot aan de knieën; en hij mat nog duizend, en deed mij doorgaan, en de wateren raakten tot aan de lenden.
4 Weer mat hij een afstand van duizend el af. Hij liet mij door het water waden en het kwam tot mijn knieën. Opnieuw mat hij een afstand van duizend el af; hij liet mij door het water waden en het kwam tot mijn middel. 4 Ende hi mat echter dusent cubitus ende hi leide mi dore dat water totten knyen. Ende hi mat echter dusent cubitus: ende hi leide mij dore dat water totten lendenen.
5 Hij mat nog eens 1000 el en toen was het water een rivier waar ik niet doorheen kon waden. Het water was zo hoog dat je er alleen in zwemmen kon, het was een ondoorwaadbare rivier.
5 Nog eens mat Hij duizend el: het was een beek waar ik niet door kon gaan, want het water was heel hoog – water waar men alleen zwemmend door kon, een beek waar men anders niet door kon gaan.
5 Voorts mat hij nog duizend, en het was een beek, waar ik niet kon doorgaan; want de wateren waren hoge wateren, waar men door zwemmen moest, een beek, waar men niet kon doorgaan.
5 Nog eens mat hij een afstand van duizend el af; nu was het een rivier, ik kon er niet meer doorheen waden. Het water was zo diep dat men er alleen zwemmend overheen kon. 5 Ende hi mat dusent cubitus. ende ic en mocht ouer die riuiere niet gaen: want die wateren vander dieper riuieren waren gewassen: datmenre niet ouerwaden en mochte
6 De man zei tegen mij: ‘Zie je dat, mensenkind?’ en hij liet mij terugkomen op de oever van de rivier.
6 Hij zei tegen mij: Hebt u het gezien, mensenkind? Toen leidde Hij mij en bracht mij terug naar de oever van de beek.
6 En hij zeide tot mij: Hebt gij het gezien, mensenkind? Toen voerde hij mij, en bracht mij weder tot aan den oever der beek.
6 Toen vroeg hij: ‘Hebt u dat gezien, mensenkind?’ Daarop liet hij mij teruggaan langs de oever van de rivier.
6 Ende hi seide tot mi. Sekerlijc hebstu dit ghesien des menschen sone. Ende hi leide mi wt: ende hi keerde mi ten ouer vander riuieren
7 Toen ik weer terug was, zag ik op de oevers van de rivier aan weerskanten heel veel bomen.
7 Toen ik teruggekeerd was, zie, bij de oever van de beek stonden zeer veel bomen, aan deze kant en aan de andere kant.
7 Als ik wederkeerde, ziet, zo was er aan den oever der beek zeer veel geboomte, van deze en van gene zijde.
7 En op de terugweg zag ik aan beide oevers overal bomen staan. 7 Ende als ic mi omme ghekeert hadde. Sich soe stonden op dat ouer der riuieren sere vele bomen van beiden ziden
8 Hij zei tegen mij: ‘Dit water stroomt door de oostelijke landstreek, dan naar beneden de Jordaanvallei in, en mondt uit in de Dode Zee. Wanneer het de zee in stroomt wordt het water daar zoet.
8 Hij zei tegen mij: Dit water stroomt weg naar het oostelijke gebied en stroomt in de Vlakte naar beneden en komt in de zee. In de zee uitgestort, wordt het water gezond.
8 Toen zeide hij tot mij: Deze wateren vlieten uit naar het voorste Galiléa, en dalen af in het vlakke veld; daarna komen zij in de zee; in de zee uitgebracht zijnde, zo worden de wateren gezond.
8 Hij zei: ‘Dit water stroomt door het oostelijk deel van het land naar de Araba, mondt uit in de Zoutzee en maakt het water van de zee gezond. 8 Ende hi seide tot mi Dese wateren die wtcomen te hoepen vanden oesten zabule ende neder loepen ten slechten lande vander wildernissen. sullen in dese zee gaen: ende si sullen wtgaen ende die wateren sullen gesont worden.
9 Het zal er wemelen van levende wezens, overal waar de rivier stroomt komt leven, er zal vis zijn in overvloed. Als dit water in de Dode Zee aankomt wordt het water daar zoet; overal waar de rivier stroomt komt leven.
9 Het zal gebeuren dat alle levende wezens die er wemelen, overal waar een van beide beken naartoe komt, zullen leven. Daar zal zeer veel vis zijn, omdat dit water daarheen komt, en alles waarheen deze beek komt, zal gezond worden en leven.
9 Ja, het zal geschieden, dat alle levende ziel, die er wemelt, overal, waarhenen een der twee beken zal komen, leven zal, en daar zal zeer veel vis zijn, omdat deze wateren daarhenen zullen gekomen zijn, en zij zullen gezond worden, en het zal leven, alles, waarhenen deze beek zal komen.
9 De rivier brengt leven overal waar hij stroomt, het wemelt er van dieren. De zee zit vol vis, want de rivier die erin uitmondt, maakt het water gezond. Overal waar hij stroomt is volop leven. 9 Ende alle leuende ziele die cruupt soe waer dese riuiere comen sal. si sal leuen: ende het sullen vele visschen genoech wesen: na dien dat daer dese wateren comen sullen. Ende si sullen ghenesen worden ende leuen. alle dinghen daer dese riuiere toecomen sal sullen leuen.
10 Van Engedi tot En-Eglaïm zullen er vissers staan, en er zullen droogplaatsen voor netten zijn. Er zullen net zo veel soorten vis zijn als in de Grote Zee.
10 Verder zal het gebeuren dat er vissers langs zullen staan vanaf Engedi tot En-Eglaïm. Er zullen droogplaatsen voor sleepnetten zijn. Hun vis zal van elke soort zijn, zeer talrijk, zoals de vis in de Grote Zee.
10 Ook zal het geschieden, dat er vissers aan dezelve zullen staan, van En-gedi aan tot En-eglaïm toe; daar zullen plaatsen zijn tot uitspreiding der netten; haar vis zal naar zijn aard wezen als de vis van de grote zee, zeer menigvuldig.
10 Langs de kust, van Engedi tot En-Eglaïm, staan vissers en hangen er netten te drogen. De vissoorten zijn er even talrijk als in de Grote Zee. 10 Ende op die sullen staen visschers Van engaddi tot engallim si sullen wesen een droghinghe van netten. Vele manieren sullen wesen van haren visschen: als die visschen vander groter zee ende van zeer groter menichten.
11 Alleen de moerassen en de poelen worden niet zoet, die blijven vol staan met zout water.
11 Maar de moerassen ervan en de poelen ervan zullen niet gezond worden: ze zijn aan het zout prijsgegeven.
11 Doch haar modderige plaatsen en haar moerassen zullen niet gezond worden, zij zijn tot zout overgegeven.
11 Het water in de plassen en in de moerassen wordt echter niet gezond; het zal voor de zoutwinning dienen. 11 Mer inden oueren vander riuieren ende inden brocken en sullen si niet gheganst worden: want si sullen wesen ghegheuen in soutputten.
12 Aan de oevers van de rivier zullen allerlei vruchtbomen opkomen, waarvan de bladeren niet zullen verwelken en de vruchten niet zullen opraken; elke maand zullen ze vrucht dragen. Het water stroomt immers uit het heiligdom. De vruchten zullen eetbaar zijn en de bladeren geneeskrachtig.’
12 En langs de beek, langs de oever ervan, zullen aan deze kant en aan de andere kant allerlei vruchtbomen opkomen, waarvan het blad niet zal verwelken en waarvan de vrucht niet zal opraken. Elke maand zullen ze nieuwe vruchten voortbrengen, want het water ervoor stroomt uit het heiligdom. De vrucht ervan zal tot voedsel dienen en het blad ervan tot genezing.
12 Aan de beek nu, aan haar oever, zal van deze en van gene zijde opgaan allerlei spijsgeboomte, welks blad niet zal afvallen, noch de vrucht daarvan vergaan; in zijn maanden zal het nieuwe vruchten voortbrengen; want zijn wateren vlieten uit het heiligdom; en zijn vrucht zal zijn tot spijze, en zijn blad tot heling.
12 Aan beide oevers van de rivier groeien allerlei vruchtbomen; hun bladeren verdorren niet en ze zijn nooit zonder vruchten. Elke maand dragen ze vruchten, omdat het water dat ze voedt uit het heiligdom komt. De vruchten zijn eetbaar en de bladeren hebben geneeskracht.
12 Ende op die riuiere sal wtwassen in hare ouer aen beiden ziden alrehande bomen die vrucht draghen. Ende gheen blat en sal van dien bomen vallen: ende hare vrucht en sal niet ghebreken. Tot elker maent sal dat hout bringhen sijne vrucht. want sijn watere comen wt die sanctuarie. Ende dies houts vrucht sullen wesen in spisen: ende sine bladeren te medecinen.
Uit: De Nieuwe Bijbelvertaling
© 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap
Uit: Herziene Statenvertaling
© 2010 Stichting HSV
Uit: Statenvertaling (Jongbloed-editie)
Uit: Willibrordvertaling (herziene editie 1995)
© 1995 Katholieke Bijbelstichting
Uit: Delftse bijbel (1477)
© (transcriptie) 2008 Nicoline van der Sijs